2 Corinthians 5

1Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
 ons aardse huis Dit is, ons zwak en sterflijk lichaam, hetwelk wij op deze aarde dragen, dat van aarde gemaakt is, en met een tabernakel of hut wordt vergeleken, die men in het reizen lichtelijk opmaakt, en in het vertrekken wederom afbreekt, of laat vervallen. Zie dergelijke Job 4:19 ; 2Pe 1:13-14 .
,
 gebroken wordt, Gr. ontbonden, losgemaakt.
,
 een gebouw van God Sommigen nemen dit voor de hemelse heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage eerst zullen verheerlijkt worden. Doch alzo de apostel hier merkelijk spreekt van een gebouw, of huis, hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God zullen hebben, en dat in den hemel, en zo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, gelijk blijk uit vs.6, 8; zo wordt het wel zo bekwamelijk voor de hemelse heerlijkheid in het algemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zo haast zij deze tabernakel aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden, als het uit de doden zal opgewekt zijn. Zie van het eerste Heb 11:14 , Heb 11:16 ; Rev 7:14 , en van het andere 1Co 15:42-43 ; Phi 3:20-21 .
2Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden. 3Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden.
 bekleed en Namelijk met het ware bruiloftskleed, dat is, die met de gerechtigheid en heiligheid van Christus in dezen verhuisdag zullen bevonden worden. Want anderen, die daarvan ontbloot zijn, hebben deze heerlijkheid niet te verwachten. Anderen zetten het over: Alzo, of nadermaal wij ook bekleed, enz, en nemen het voor ene verklaring van het voorgaande.
4Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.
 die in dezen tabernakel Dat is, die in het aardse en sterflijke lichaam nog leven.
,
 bezwaard zijnde, Namelijk door het pak der zonde en der verdrukkingen.
,
 nademaal wij niet Dat is, geheel ontbloot worden van ons lichaam, dat wij nu dragen, om het eeuwiglijk te derven. Of, in welken, namelijk tabernakel, zijnde, wij niet willen, enz.
,
 maar overkleed worden, Namelijk met de hemelse heerlijkheid, naar de ziel, terstond na den dood, en naar het lichaam, wanneer het ons zal wedergegeven worden ten uitersten dage. Sommigen menen dat Paulus hier zou wensen te mogen leven in dit lichaam, totdat Christus zal komen om onze lichamen te veranderen, zonder dat wij die behoeven af te leggen; van welke verborgenheid gesproken wordt 1Co 15:51 en 1Th 4:17 . Doch dit is niet waarschijnlijk, alzo hij vs.8 zegt, dat hij liever heeft uit het lichaam te gaan uitwonen, namelijk voor een tijd, en bij den Heere in te wonen.
,
 het sterflijke Dat is, de sterflijkheid, waar ons lichaam nu mede bezwaard is en in het graf bezwaard blijft.
,
 van het leven verslonden worde Dat is, van de zalige onsterflijkheid geheel weggenomen worde, wanneer namelijk Christus het weder zal opwekken, en Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig maken; Phi 3:21 .
5Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft.
 tot ditzelfde bereid Dat is, tot deze heerlijkheid in onze ziel, en deze onsterflijkheid in ons lichaam. Gr. gewrocht, of toegemaakt.
,
 het onderpand des Namelijk den Heiligen Geest tot een onderpand, om ons hiervan te verzekeren. Zie Rom 8:16 ; 2Co 1:22 ; Eph 4:30 .
6Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten, dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere;
 van den Heere Namelijk Jezus Christus, wiens lichamelijk aanschouwen en tegenwoordigheid wij zolang moeten derven, gelijk blijkt vs.8, en verklaard wordt Phi 1:23 .
7( Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.)
 door geloof, Namelijk hetwelk eigenlijk aanneemt en zich toeëigent de dingen, die men niet ziet; Heb 11:1 .
,
  niet door aanschouwen.) Namelijk van de dingen, die wij hopen. Zie Rom 8:24 ; 1Co 13:12 ; hoewel er anderszins ook een aanschouwen is des geloofs; Joh 6:40 en Joh 8:56 .
8Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij den Heere in te wonen. 9Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn.
 zeer begerig, Gr. eergierig. Zie ook Rom 15:20 .
,
 hetzij inwonende, Namelijk bij Hem in den hemel, gelijk vs.8. Zie Rev 7:17 , en Rev 14:4 . Of, in het lichaam gelijk vs.6.
,
 hetzij uitwonende, om Namelijk van Christus buiten den hemel, terwijl wij nog dit sterflijke lichaam dragen, of uit het lichaam, gelijk vs.8.
10Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
 geopenbaard worden Namelijk niet alleen ten aanzien van onze personen, maar ook van onze gedachten, woorden en werken; Rom 2:16 ; Rev 2:23 , en Rev 20:12 .
,
 wegdrage hetgeen Namelijk tot ene vergelding.
,
 door het lichaam Namelijk hier in dit leven, of terwijl wij dit lichaam dragen.
,
 hetzij goed Dat is, het loon des goeds, uit genade.
,
 hetzij kwaad Dat is, het loon des kwaads, uit verdienste. Zie van beide Mat 25:34 , Mat 25:41 ; Rom 6:23 .
11Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn.
 den schrik des Heeren, Dat is, dit schrikkelijk en vreeslijk oordeel des Heeren, waardoor wij zorgvuldig moeten zijn, om voor Hem altijd oprecht te wandelen.
12Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet in het hart.
 prijzen onszelven Dat is, aanbevelen.
,
 van roem over ons, Namelijk dat wij trouwe apostelen van Christus zijn, en dat onze leer ene leer is, die de harten bekeert.
,
 die in het aangezicht Dat is, alleen in gemaakte en opgepronkte wijze van spreken en dergelijke, die wel een uitwendigen schijn hebben voor de mensen, maar het hart niet raken.
13Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden.
 uitzinnig zijn, Zo spreekt de apostel, als hij zichzelven en zijn dienst moet prijzen, omdat het werk van uitzinnige en dwaze lieden schijnt te zijn van zichzelven te roemen, en verklaart dat hij dit doet, niet om zichzelven deze eer te geven, maar om Gode zijne eer te bwaren.
,
 gematigd van zinnen Zo spreekt de apostel, wanneer hij, zonder van zichzelven te moeten spreken, zijn dienst van hen eenvoudig uitvoert, hetwelk hij verklaart ook tot hun best te strekken. Zie 2Co 11:1 , 2Co 11:16-17 , enz., gelijk ook doorgaans in het 2Co 12 .
14Want de liefde van Christus dringt ons;
 de liefde van Christus Dit kan verstaan worden, òf van de liefde, waarmede Christus ons liefheeft, òf van de liefde, waarmede wij Hem liefhebben, omdat Hij Zichzelven voor ons gegeven heeft, hetwelk het navolgende vers schijnt mede te brengen, hoewel ook deze onze liefde uit Zijne liefde jegens ons vloeit.
,
 dringt ons Dat is, bezit ons geheel en beweegt ons om hetzelfde te doen. Zie ook Act 18:5 .
15Als die dit oordelen, dat, indien Een voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is.
 Als die dit oordelen, Dat is, voor vast houden.
,
  een Namelijk Christus.
,
 voor allen Namelijk die in Hem geloven; Joh 3:16 ; Act 10:43 ; Rom 3:22 , en Rom 10:4 ; Heb 5:9 , en Heb 10:14 .
,
 gestorven is, Namelijk om hunne zonden te vernietigen.
,
 zij dan allen gestorven zijn Namelijk met Hem, om door Zijnen dood niet alleen vergeving der zonden en verzoening met God te verkrijgen, maar ook om de zonde af te sterven, gelijk Rom 6:6 ; Heb 9:26-28 .
,
 zichzelven zouden Dat is, tot hun zelfs gemak, nut en eer.
,
 dien, die voor hen Dat is, tot dienst en eer van dien.
16Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees.
 naar het vlees; Dat is, naar uiterlijk aanzien, maagschap, gestalte, eer, wijsheid, of welsprekendheid; maar, [wil hij zeggen] alleen naar den Geest, dat is, naar de geestelijke kracht die in hem is en door hem gewrocht wordt.
,
 indien wij ook Gelijk Paulus getuigt dat hij ook Christus gezien heeft; 1Co 9:1 .
,
 nu niet meer Namelijk om daarover te roemen, of onze achting daardoor te zoeken, gelijk sommiger doen.
17Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
 in Christus Dat is, waarlijk Christus kent, en met Hem verenigd is.
,
 een nieuw schepsel; Dat is, door de kracht en den Geest van Christus wedergeboren, zonder op die vleselijke dingen meer te achten, of zijn geluk daarin te zoeken; Gal 6:15 .
,
 het is al nieuw Namelijk in het rijk van Christus, en hier ziet de apostel op de beloften Gods, Isa 65:17 , en Isa 66:22 , daar deze vernieuwing van alle dingen, die alleen voor God geldt, onder het rijk van Christus beloofd wordt; waarvan een deel nu vervuld is in de ware gelovigen, die door Gods Geest vernieuwd zijn, en het overige vervuld zal worden in het toekomende leven, na de opstanding. Zie 2Pe 3:13 ; Rev 21:5 .
18En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
 al deze dingen zijn Namelijk die deze nieuwe schepping aangaan.
,
 ons met zichzelven Namelijk die in Christus geloven.
,
 verzoend heeft door Namelijk toen wij nog Zijne vijanden waren; gelijk Paulus spreekt Rom 5:8 , enz.
19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
 Want God Of, hoe dat God, enz.
,
 de wereld met Dat is, de uitverkorenen en gelovigen door de gehele wereld, gelijk Joh 6:33 , Joh 6:51 .
,
 in ons gelegd Dat is, ons toebetrouwd, om het in Zijnen naam te verkondigen.
20Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.
 laat u met God verzoenen Namelijk door het geloof in Christus en Zijn bloed; Rom 3:25 .
21Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
 gekend heeft, heeft Hij Dat is, die van alle zonde vrij is geweest; 1Pe 2:22 .
,
 zonde voor ons gemaakt, Dat is, ene offerande voor de zonde, gelijk Lev 7:2 . Of, zonde, door toerekening van onze zonden, gelijk Hij ook gezegd wordt een vloek geworden te zijn; Gal 3:13 .
,
 rechtvaardigheid Gods Dat is, rechtvaardigd voor God. Of, dat de rechtvaardigheid Gods ons zou toegerekend worden; Rom 4:4-5 , enz.
,
 in Hem Namelijk Christus, ten aanzien dat wij in Hem zijn, en Zijn gerechtigheid ons wordt toegerekend; Rom 8:1 , enz.
Copyright information for DutSVVA